4
słówka w języku holenderskim
kopen, de moeder, het onbijt , betalen , de man, het kind, de prijs, heten, de supermarkt, de lunch, de groenten, het avondeten, de avond , drinken, de ochtend, eten, de familie, kosten, groeten, het brood , de boodschappen, de zus, het fruit , de broer, de midddag , duur, de vrouw , de naam, de dochter, de voornaam, tot ziens , de zoon